BuiltWithNOF

 01 jan 10

Verhalen

                                                                                 door: Boeli van Leeuwen

Ik ben vijfentwintigjaar ambtenaar geweest. Vanaf het moment, dat ik in dienst trad, heb ik nooit anders gehoord dan dat we op het punt stonden naar de bliksem te gaan. Tijdens de voorbereidende vergaderingen waarin de begroting in elkaar werd geflanst, heerste ieder jaar weer een ondergangsstemming

De opeenvolgende gedeputeerden van Financiën verzekerden hun collega's sotto voce dat de begroting voor het komende jaar met kunst- en vliegwerk min of meer sluitend was gemaakt, maar dat in de begroting van het daarop volgende jaar de naakte werkelijkheid zich in al zijn afschuwelijke gedaanten zou manifesteren. Men zong altijd hetzelfde deuntje: de inkomsten liepen terug, de werkloosheid groeide, de Shell stond op het punt om af te haken, de schuldenlast nam toe. In werkelijkheid was iedere Eilandsbegroting een raming van onbekende grootheden. Alle buitenlandse deskundigen, die ik ambtshalve ooit heb ontmoet, waren steevast verbijsterd door het volkomen ontbreken van betrouwbare cijfers. Hun commentaar kwam altijd hierop neer: Jullie ramen geen inkomsten en uitgaven; jullie zijn wichelroedelopers die een waterader hopen te vinden!
Ik weet nog hoe wij ieder jaar, tijdens het bestedingsoverleg, een peptalk kregen van een Grote Nederlandse Financiële Deskundige. Met name de gastcolleges van professor Weitenberg zijn mij bijgebleven. Hij ging er altijd op zijn gemak voor zitten, omringd door spitse doctorandussen en stapels rapporten, waarna hij iedere keer opnieuw de acute Untergang des Abendlandes voorspelde. Het Bestuurscollege zat altijd beteuterd te luisteren naar de professorale Nostradamus, die in droge termen zijn scenario afdraaide. En je kon er nooit iets tegen inbrengen. Het was inderdaad op alle fronten een rotzooi: ieder beleid ontbrak, vriendjespolitiek doorkruiste alle planning, de corruptie groeide, het werkloosheidscijfer steeg, de misdaad nam toe, kortom: geen licht aan de horizon. Binnenkort zou het ventiel uit ons kunstmatig gedoe getrokken worden en zou ons eiland in zee verdwijnen. Deze geluiden zijn niet met de komst van de autonomie van onze dorre bodem omhoog gestegen: ik herinner me hoe wijlen mijn vader, de almachtige districtsmeester van het tweede district, met zijn hoofd in zijn handen mismoedig zat te piekeren, wanneer hij de jaarlijkse begroting moest maken voor de gouverneur. Aan tafel kon hij dan tegen mijn moeder zeggen: 'Dit jaar halen we het nog net, maar Curaçao is binnen vijf jaar totaal failliet. Zo kan het niet langer.Vanuit mijn historisch perspectief heb ik dan ook al lang besloten niet op de Apocalyps te gaan zitten wachten. Volgens mij is Curaçao sinds 1634, toen Johan van Walbeeck met merkbare tegenzin aan wal stapte, onafgebroken bezig ten onder te gaan. In vergeelde historische documenten kun je dezelfde jammerklachten terugvinden. De West-Indische Compagnie zag het niet zitten, de Heren Negentien waren permanent bezorgd, de minister van Koloniën verklaarde ieder jaar opnieuw dat de financiële toestand van 'onze koloniën in de West de regering een voorwerp van aanhoudende zorg is'. Waarna hij, met een bezwaard hart, voorstelde de bijdrage van het moederland opnieuw met twintigduizend gulden te verhogen. Nederland is de enige koloniale mogendheid die zijn koloniën wingewesten heeft genoemd. Dat ging voor Oost-Indië prachtig op. Maar op de eilanden in de Caribische Zee hebben de gewiekste handelaren uit het hoge Noorden zich long-term vies verkeken. Op dit ogenblik moet het voor de Nederlandse bewindslieden een akelige situatie zijn: je kunt die roteilanden eenvoudig niet meer kwijt. je kunt ze de onafhankelijkheid mooi verpakt aanbieden, dan wel dreigen haar per luchtpost te sturen, ja zelfs, pour le moment, met Betico meewerken aan een opsplitsing van de eilanden: als je met de onafhankelijkheid komt aankakken, zeggen die grappenmakers op Aruba en de Antillen: 'Dank u vriendelijk. We hebben de onafhankelijkheid gezien op Haïti, wij krijgen dagelijks onafhankelijke hoeren uit Santo Domingo, die daar van de honger kreperen, dank u zeer, wij zijn blij dat u zo vooruitstrevend bent, maar voorlopig houden wij u stevig omarmd. En het magische jaar 1996 zal geruisloos aan ons voorbijgaan, wees daarvan verzekerd.' Ik heb eens, tegen de bar van het Avila Beach Hotel geleund, een verhelderend gesprek afgeluisterd tussen minister Jan de Koning en vakbondsleider Errol Cova. Ze hadden allebei een stevige borrel op, hetgeen bijdroeg tot een ouwe-jongens-onder-mekaar-sfeer. Minister De Koning verklaarde dat hij de bevolking een warm hart toedroeg, ten bewijze waarvan hij meedeelde met een Surinaamse te zijn getrouwd. Cova verklaarde dat ook hij de bevolking een warm hart toedroeg en eveneens met een Surinaamse was getrouwd, hoewel dit laatste niet direct verband hield met het vakbondswezen as such. Beide heren waren het overigens eens over de voortreffelijke kwaliteiten van de Surinaamse vrouw. Toen de heer De Koning, enige borrels later, op de vooruitstrevende toer ging, gaf de heer Cova, die steeds meer begon te lijken op de leider van een obscure secte in Libanon, hem de volgende klemmende redenering ter overweging: 'Jan, luister: als Nederland ons de vrijheid, waar ieder volk recht op heeft, wil onthouden, dan zullen wij met kracht hiertegen protesteren. leder volk heeft er recht op zijn eigen toekomst te bepalen. Als vakbond zullen wij dit standpunt te allen tijde met kracht verdedigen.' De Koning tuurde vergenoegd in zijn borrelglaasje: dat ging de goede kant op! Daarop keerde Cova zich met een ruk om, fixeerde
De Koning met zijn felle ogen en zei: 'Maar laten we elkaar goed begrijpen: mocht Nederland ons de onafhankelijkheid willen opdringen, dan zullen we dat beschouwen als een daad van kolonialisme, van pure agressie. Nederland kan ons niet eenzijdig de onafhankelijkheid opleggen. Dat tijdstip bepalen wij zelf'. Errol sloeg daarop zijn borrel achterover en vatte het dilemma van De Koning kort en krachtig samen: 'You are damned if you do and damned if you don't Jan!'. Het is waar, oh me little brothers: ondanks de vermaningen van alle ondergangsprofeten blijven we onverantwoordelijk, verkwistend, happy-go-lucky en belust op ons carnavalsfestijn en onze miss-verkiezingen.    

Maar één ding staat ook vast: we zijn geen dwazen, hetgeen door de laatste opiniepeiling nadrukkelijk wordt onderstreept. We zijn het volmaakt eens met de dichter Bertold Brecht: 'Erst kommt das Fressen und dann kommt die Moral.' Ik heb in de grote Koninkrijkscommissie gezeten, toen Suriname nog als partner in Koninkrijksverband met ons verkeerde. En ik merkte al spoedig dat Suriname de realiteit uit het oog begon te verliezen. Ome Joop, hij ruste in vrede, was een oprechte socialist en oprechte socialisten zijn mensen die anderen gelukkig willen maken door ze ongelukkig te maken. Ik weet er alles van, want ik heb dezelfde onbedwingbare neiging. Curaçao is permanent bezig naar de bliksem te gaan; maar Suriname is tatsächlich naar de bliksem gegaan, dat is het verschil! Vraag het maar aan al die teleurgestelde Surinaamse gastarbeiders, die, na een kortstondige vrijage met de sergeant, ons kader zijn komen versterken. Wij zweven auf Flügeln des Gesanges boven huiveringwekkende afgronden en spotten met de wetten van de zwaartekracht. Niemand begrijpt hoe die rotzooi bij ons in elkaar zit. Niemand kan verklaren hoe wij een dergelijke incompetentie en slabakkerij overleven. Het geheim van Curaçao is ondoorgrondelijk. Maar ik heb het gevoel dat onze beschermengel reeds vergenoegd in carnavalskostuum op zijn wolkje zit halfbezopen van al die cuba-libres, die ze   hem onafgebroken aanreiken. U gelooft niet dat beschermengelen hier gevoelig voor zijn? Ik ook niet hoor, al merk ik dat hij vlijtig bezig is zijn vleugels te poetsen met goudklateersel. Curaçao zal, tot in alle eeuwigheid, groot mysterie blijven.